De graad van ondervoeding wordt gewoonlijk gemeten in termen van gewicht, uitgedrukt in standaardafwijkingen van het gemiddelde van de relevante referentiepopulatie. Wanneer een of meer voorafgaande metingen beschikbaar zijn, wijst het ontbreken van gewichtstoename bij kinderen of aantoonbaar gewichtsverlies bij kinderen of volwassenen gewoonlijk op ondervoeding. Wanneer slechts één meting beschikbaar is, wordt de diagnose gebaseerd op waarschijnlijkheden en is deze niet definitief zonder andere klinische onderzoeksgegevens of laboratoriumtests. Voor het uitzonderlijke geval dat geen meetgegevens beschikbaar zijn, moet men afgaan op klinische evidentie. Indien een waargenomen gewicht onder de gemiddelde waarde van de referentiepopulatie ligt, is er bij een waargenomen waarde van 3 of meer maal de standaardafwijking onder de gemiddelde waarde van de referentiepopulatie een grote waarschijnlijkheid van ernstige ondervoeding, bij een waargenomen waarde van 2 tot minder dan 3 maal de standaardafwijking onder dit gemiddelde een grote waarschijnlijkheid van matige ondervoeding en bij een waargenomen waarde van 1 tot minder dan 2 maal de standaardafwijking onder dit gemiddelde een grote waarschijnlijkheid van lichte ondervoeding.